Witte Donderdag (Voetwassing)
Tekst: Johannes 12: 24
Uit de Naardense vertaling
Maar het is vast en zeker, zeg ik u: Als de graankorrel niet valt in de aarde en sterft dan blijft hij alléén; maar als hij sterft draagt hij overvloedig vrucht. (Even ter inleiding de volgende gedachte: Er is niets lagers dan onze voeten. Met ons hoofd lopen we in de wolken en met onze voeten staan we in de aarde…)
Na de zwarte-pieten-discussie dreigt er nu een eier-oproer. Mensen die zich kwaad maken op de Hema en vinden dat de Hema ten onrechte reclame maakt met wat zij noemen: voorjaars-eitjes.
Heeft u die reclame al gezien op de tv? Met dat kindje met de hand in die glazen pot met eitjes, en met die voice-over die dan tot slot zegt: “Dag koude winter, tot volgend jaar”?
Je kunt je overal kwaad over maken, en er zijn mensen die dat doen en menen dat de Hema dat gewoon “Paaseitjes” moet blijven noemen. Handen af van ons Paasfeest. We leven in een christelijk land tenslotte en bij onze christelijke cultuur hoort Pasen met eitjes, en een pluche-beestje dat het haasje is.
Maar moeten we als gemeente van Christus niet juist hartstikke blij zijn met de Hema? Pasen in de kerk gaat namelijk niet over eitjes en haasjes. Niet over het voorjaar. Het gaat weliswaar over dood en leven maar niet over de cyclus van de natuur. De tekst die we lazen lijkt wel -op de klank af- daarover te gaan: Een bloembol die sterft in de akker maar dan in het voorjaar weer zijn kopje omhoog steekt en begint te bloeien, elk jaar opnieuw, de eeuwige kring van opgaan blinken en verzinken. Maar dat is niet wat Jezus bedoelt te zeggen. Jezus vertelt een gelijkenis.
Eigenlijk drie gelijkenissen achter elkaar, waarvan we de eerste lezen. En in alle drie zit een twist: en ligt het anders dan we in eerste instantie denken. De tweede gelijkenis kent u ook wel en gaat over: wie zijn leven wil redden zal het verliezen maar wie het prijsgeeft zal het behouden. Dat is een gelijkenis over de Zoon, die zijn leven verliest.
En de derde gelijkenis gaat over: waar de heer is, daar zijn de volgelingen, en niet andersom: waar de volgelingen zijn daar is de Heer. Dat is een gelijkenis over de Geest, en over de gemeente.
Maar ik stel voor dat we ons vanavond concentreren op de eerste gelijkenis. Over God de Vader. De vertaling is niet moeilijk, maar levert wel vaak grote problemen. Ik heb hem voor u voorgelezen uit de Naardense Bijbel. Een mooie vertaling die tegelijk is verschenen met de NBV in 2004, maar helaas minder bekend is geworden.
Wat zegt Jezus eigenlijk? Laten we even wat vertalingen tot klinken brengen. Ik zal u eerst een prachtige vertaling voorlezen, die van dr. Wumkes. De ûre is kommen dat de Minskesoan forhearlike wurdt. Wiswier, wiswier siz ik jimme: As de weetkerl net yn de ierde falt en stjert, sa bliuwt hja allinne, mar as hja stjert, sa draecht hja folle frucht.
Waarom lees ik uit Wumkes? Omdat er iets vreemds met dit woord van Jezus is gebeurd. Oude vertalingen, zoals van Wumkes en de Statenvertaling en de Engelse vertaling en de Franse vertaling en de vertaling van Maarten Luther en die van Calvijn, -die hebben allemaal hetzelfde. Die vertalen allemaal wat Jezus zegt. Althans, zoals Johannes het opschrijft in het grieks. Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, wat dan? -dan blijft hij alléén. monos, staat er in het grieks. Dan blijft hij monos, alleen, eenzaam.
Maar als hij sterft brengt hij veel vrucht voort. Moderne vertalingen behalve de Naardense Bijbel dus, zijn een beetje teveel op de toer geraakt van de bloembollenpasen.
Groot Nieuws bijvoorbeeld, eerste druk, die heeft: Ik verzeker u, een graankorrel blijft een graankorrel als hij niet in de aarde valt en sterft. En in de vierde of vijfde druk: Ik verzeker u, als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij slechts één graankorrel.
Jezus zegt “voorwaar voorwaar ik zeg u”. Zo begint hij. Dat doet Jezus altijd met gelijkenissen. Dit is namelijk een gelijkenis! Een heel korte, maar daarom wel een gelijkenis. Het is geen lesje biologie dat Jezus hier weggeeft. En gelijkenissen gaan altijd over: hoe God zorgt dat het goed komt met de mensen. Hoe is God Koning?
Als een herder die zijn schapen op handen draagt. Of als een Vader die zijn verloren zoon omarmt. Of als barmhartige Samaritaan die een slachtoffer van terrorisme verzorgt…
Hóe is God Koning? Een gelijkenis dus. Nu moeten we natuurlijk zoeken naar het punt van vergelijking. Het punt van vergelijking is niet de narcissenbol, of de zonnebloempit. Het punt van vergelijking is dat woordje “alleen”. Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft blijft hij alleen. “monos”. Dat staat in de gelijkenis tegenóver dat “veel”. Van “veel vrucht”. Dus wat zegt Jezus nu: Het is precies omgekeerd aan wat we in eerste instantie misschien zouden denken: -Hij zegt: Als de graankorrel níet in de aarde valt en sterft blijft hij alleen, eenzaam. Monos.
Op dit moment wordt deze tekst vast ook in Frankrijk gelezen en daar horen de mensen het woord “seul”. En in Engeland lezen ze nu: “solitair”. Dus: In de aarde is Hij juist níet alleen en juist níet eenzaam! In de aarde líjkt Hij alleen. Maar dat is maar schijn. Hoort u, Jezus wil iets onverwachts duidelijk maken, Hij wil geen open deur intrappen. In de aarde is hij juist niet alleen. Daar is hij met velen. In de laagte.
God is niet graag alleen. Hij is liever met velen. In de hoogte is God alleen. In de laagte niet.
Goed, dat was afgelopen dinsdag aan de orde en is daar prachtig gevierd in een vesper. Laten we nu een stap verder proberen te zetten en ons afvragen: hoe ziet dat er dan uit, dat niet-langer-alleen-zijn van God? En: wat hebben wij daaraan?
Het is vandaag witte donderdag. Een heel aantal jaren al zijn we gewend om avondmaal te vieren op deze avond en vanavond doen we dat ook. Maar sinds kort vieren we óók de voetwassing op witte donderdag. En dat vindt al meer aansluiting bij met name jonge gemeenteleden.
Kan dat? Ja, dat kan, omdat Johannes op de plek in zijn evangelie waar we het avondmaal zouden verwachten, zoals bij de andere evangelisten niet het avondmaal beschrijft maar de voetwassing. Blijkbaar is er in dit jongste evangelie dat geschreven is toen de kerk al ongeveer een eeuw oud was behoefte om een ánder aspect meer naar voren te halen. Je zou je kunnen afvragen wat daar de reden van is. Ik denk dat het met de positie van God te maken heeft.
Op deze avond, de laatste avond van Jezus met zijn leerlingen… Wat is de positie? Wáár denken we God? Boven ons? Dat we tegen hem opkijken? Dat onze aandacht gericht is op “boven”?
Of ligt het misschien wat anders? Misschien.
Er is een boeiend boek van een zekere Emmanuel Carrère op de markt getiteld “Het Koninkrijk”. De schrijver is theatermaker en kijkt ernaar vanuit een geoefende blik in de zin van: wat wordt er nu úitgebeeld? Hij beschrijft Petrus, bij wie, ondanks de waarschuwingen van Jezus, de gebeurtenissen van de laatste dagende overtuiging hebben doen ontstaan dat zij als leerlingen op het juiste paard gewed hebben en dat Jezus de macht zal grijpen en leider zal worden. En een leider, die moet je aanbidden en bewonderen. Die moet je op een voetstuk plaatsen.
Maar… bewondering is hoe mooi ook, niet hetzelfde als: liefde. Liefde wil nabijheid, wederkerigheid, aanvaarding van kwetsbaarheid. Alleen liefde zegt niet wat iedereen zijn leven lang tegen iedereen zegt: “Ik ben beter dan jij”
En dan, op pag 488 van dat boek van Carrère springt er plotseling een heel spannende vraag uit de tekst omhoog die je, al lezend- treft: Hoe anders had de kerkgeschiedenis eruit gezien wanneer de voetwassing het centrale sacrament van het christendom zou zijn geworden en niet de eucharistie!?
En wat dan volgt is een ontboezeming van een zekere Jean Vanier, die in dat boek een belangrijke rol speelt. En die Jean Vanier vertelt het volgende, en ik citeer:
“Ik weet nog dat ik een sabbatjaar heb genomen om als hulpverlener te werken in een gemeenschap. De patiënt die ik verzorgde heette Eric. Eric was zestien. Hij was blind, doof en kon niet praten. Hij kon niet lopen. Was niet zindelijk en zou dat ook nooit leren. Zijn moeder had hem bij zijn geboorte in de steek gelaten en hij had zijn hele leven in inrichtingen doorgebracht, waar hij nooit echt met iemand in contact was gekomen. Ik was nog nooit zo’n angstig persoon tegengekomen. Hij was zo verstoten, zo vernederd, alle signalen die hij had opgevangen zeiden zo ondubbelzinnig dat hij inferieur was en voor niemand meetelde, dat hij zich volledig in zijn angst had ingekapseld. Het enige wat hij soms deed, was schreeuwen, uren aan één stuk schrille kreten slaken die me knettergek maakten. Het is vreselijk: ik begon begrip op te brengen voor ouders die hun kinderen mishandelen, of zelfs vermoorden. Zijn angst maakte mijn angst wakker. En ook mijn haat. Wat kun je doen met iemand die zo blijft gillen? Hoe kun je iemand bereiken die zo ver buiten bereik is? Je kunt niet met hem praten. Hij hoort je niet. Maar je kunt hem aanraken. Zijn lichaam wassen. Dat heeft Jezus ons op Witte Donderdag leren doen. Als hij de eucharistie instelt richt hij zich tot de twaalf, de collectieve groep. Maar als hij neerknielt om de voeten van zijn leerlingen te wassen, doet hij dat bij iedereen persoonlijk, noemt hij ze bij hun naam, raakt hij hun huid aan, bereikt hij hen waar niemand hen ooit heeft kunnen bereiken. Als Eric aangeraakt of gewassen wordt, geneest hij niet, maar voor hem en voor de persoon die dat doet bestaat er niets belangrijkers. Voor de persoon die dat doet: dát is het grote geheim van het evangelie! In het begin wil je goed zijn. Goed doen voor de armen. Omzien naar. Geleidelijk aan, het kan jaren duren, ontdek je dat zij óns goeddoen. Want als je dichtbij hun armoede, hun zwakheid, hun angst blijft, geef je je eigen armoede en zwakheid en angst bloot, en die zijn hetzelfde. Weet je? Die zijn voor iedereen hetzelfde, en op dat ogenblik begin je menselijker te worden. Goed, begin er maar aan.” [einde citaat]
Tot zover een klein stukje uit dat boek van Carrère. Dus bij de voetwassing gebeurt er iets ánders. In beide gevallen is het: communio. Aangeraakt worden door God. Maar er is een groot verschil. Wáár plaatsen we God, in onze liturgische opvatting, en daarmee in ons levensgevoel: Boven ons? Of beneden ons?
Je bent gewend om God hoog te plaatsen. Tussen de hooggeplaatsten. Maar wat nu als hij daar verschrikkelijk alleen is en liever laag is, bij de stervelingen…?
Ik weet niet of u mee wilt doen aan de voetwassing. Het voelt ongemakkelijk. Althans, dat zou heel goed kunnen. Jongeren durven misschien méér, volg hen dan na! Ook als je je opgelaten voelt. Iemand anders raakt je aan. En u zit nu misschien al te denken: zijn mijn voeten wel schoon, en ruiken ze wel fris? Durf ik me wel bloot te geven? Vind ik dat niet te ongemakkelijk? Schaamte misschien? Ik ga liever avondmaal vieren, dan voel ik me meer op mijn gemak. Is wat anoniemer. Hoef ik me minder bloot te geven.
Maar is dat wel zo? Is werkelijk avondmaal vieren niet minstens zo on-gemakkelijk? Dat was op die donderdagavond wel zo, daar in Jeruzalem. Dat was bepaald geen gemakkelijke maaltijd… De leerlingen zaten namelijk met het zweet in de handenen ze vroegen -de een na de ander-: “Ben ik het Here?” Ben ik degene die u verraadt? Ben ik het… die u verraadt? o, Jezus…
De verschrikkelijk ongemakkelijke vraag aan tafel op die donderdag daar. En hoe is dat voor ons? Als u mee doet met de voetwassing -of toch kiest voor het avondmaal, -of voor beide, dat kan ook, laat dan de volgende woorden door uw hart stromen. Wees niet verstard, vol schaamte, maar geef uw onzekerheid stem met de woorden van een gedicht van Huub Oosterhuis:
Komen ooit voeten
gevleugeld mij melden de vrede,
Daalt over smeulende aarde
de dauw van de vrede,
Wordt ooit gehoord
uit mensen monden het woord:
“Wij zullen rusten in vrede”.
Dan zal ik huilen en lachen
en drinken en slapen;
Dromen van vluchten
en doden en huiv’rend ontwaken.
Maar niemand vlucht,
Nergens alarm in de lucht
Overal vrede geschapen.
Dan zal ik zwaaien naar vreemden
Zij zullen mij groeten,
Wie was mijn vijand?
Ik zal hem in vrede ontmoeten.
Dan zal ik gaan
waar nog geen wegen bestaan:
Vrede, de weg voor mijn voeten.