Après nous le deluge?
Moet je toch voorstellen: dat je buurman op zijn oprit een enorme boot aan het timmeren is en op jouw vraag wat hij van plan is antwoordt dat de wereld vergaat. En aan de overkant is een ijverig doe-het-zelvertje een atoombunker aan het bouwen. En roept hetzelfde: We gaan allemaal ten onder buurman! Wat denken we dan? Nou ja, als we toch naar de kelder gaan, wat helpt zo’n bootje dan, of zo’n keldertje?
Het verhaal van de ark gaat niet over het slot van die zin: wat helpt zo’n bootje dan? Maar over de inleidende conclusie: als we toch naar de kelder gaan, als we toch de ondergang tegemoet leven… Dáár zit veel giftige overtuiging in.
We gaan vandaag een beetje de omgekeerde weg volgen en proberen het verhaal van Noach in Genesis te verstaan vanuit het evangelie. Bijvoorbeeld vanuit Petrus. En kijken dan hoever we kunnen komen.
Want het verhaal van de zondvloed is op het eerste gezicht wel een vreselijk verhaal, eigenlijk. Overigens, even tussendoor, het woord zond, in zondvloed heeft niets met het woord zonde te maken hoor. Het is eigenlijk het woord sont, met een s. En betekent: grote watermassa. Zoals de naam Sont, de zee bij Denemarken. Grote watermassa. Catastrofale ramp.
En die Ark ziet er, als je de beschrijving leest, eerder uit als een doodskist dan als een vrolijk piratenscheepje.
Ja, de regenboog, jawel, dáár kunnen we ons dan nog wel vrolijk aan optrekken als een teken van lieve vrede. Al die kleurtjes, zeggen we dan. Zo zouden we met elkaar moeten samenleven. Een mooie gedachte. Maar in de bijbelse tekst staat niet het woord regenboog.
God zegt: “mijn boog stel ik in de wolken”. Natuurlijk is de regenboog wel bedoeld, maar die krijgt in Genesis een heel bijzondere duiding. En dan gaat het niet om de kleurtjes, maar om de vórm!
Het woord dat in de tekst van Genesis staat is het woord voor: strijdboog. Een wapen dus! En het verbond van God met Noach is: dat hij zijn strijd tegen de mensen en de schepping niet doorzet, maar de strijd staakt. God staakt de strijd. Dát is de kern van het verhaal.
Overigens om volstrekt onbegrijpelijke redenen hoor! Maar dat is de bijbelse lijn. De hele bijbel door.
Want als je de regenboog ziet als een strijdboog en dat is wat Genesis wil dat we doen, kijk dan eens góed: hoe heeft God zijn strijdboog dan opgehangen? Waar zijn de pijlen op gericht? Niet meer op de aarde, niet op de mensen! Het is wat, met die regenboog…!
Daar waar de regenboog de aarde raakt zit een pot goud in de grond. Wordt gezegd. Wie is er weleens gaan graven? Niemand. Want dat geloven we niet, dat van die potten goud. Waarom eigenlijk niet? Omdat dat te mooi zou zijn om waar te wezen?
Oef, maar dat is een gevaarlijk argument! Is het evangelie namelijk niet zelf te mooi om waar te zijn? Dat het goed komt met de wereld en met de mensen die op de aarde wonen…
In de bijbel is dat het punt: niet dat wij niet geloven. O nee. Mensen zijn gelovig tot en met! Maar ze geloven te veel in de absolute ondergang, de eeuwige dood. Dat het catastrofaal afloopt. Dat dat onontkoombaar zou zijn. Dat het uiteindelijk naar de filistijnen gaat met ons allemaal. Dat we kapot gaan, in gezamenlijkheid.
En dat zeggen we heel mooi op zijn frans: “Après nous le deluge”. Na ons de zondvloed. We stevenen onontkoombaar af op een naderend einde. Dat is ons menselijke geloof. De religie van nature, zeg maar. En dáár wil de bijbel ons van áf hebben! Want dat geloof is dodelijk en verwoestend.
Dus dat van die potten goud, dat geloven we wel, dat is te mooi om waar te zijn. Maar dat het vrede zal zijn? De aarde een huis om in te wonen. Dat de leeuw zal verkeren met het lam. Een kind zijn hand steekt in een nest met adders. Iedereen onder zijn vijgenboom mag zitten, in zijn wijngaard, zonder te worden opgeschrikt, door ontploffende bommen…
Dat er sjalom zal zijn op aarde… Is dat allemaal ook te mooi om waar te zijn? Geloven we dat dan wel? En voor zover we dat geloven: hoe komen we daar dan bij?
Kijk, dat met die potten met goud in de grond, dat hebben we zelf bedacht. Maar dat van de vrede en de sjalom dat hebben we niet zelf kúnnen bedenken zelfs. Dat is ons aangezegd. Verkondigd.
Petrus schrijft namelijk over de afdaling van Jezus Messias naar de onderwereld, het rijk van de doden. En dan schrijft hij eerst het volgende, en dat is in de moderne vertalingen niet meer zo heel goed te volgen: “De Messias is wel gedood in het vlees maar levend gemaakt in de geest”. Deze regel moeten wij natuurlijk niet dualistisch verstaan: lichamelijk gestorven, en naar de ziel levend gemaakt. Gedood in het vlees wil zeggen: Hij heeft ons zondige bestaan gedeeld, en wel zo grondig dat in zijn dood dit zondige bestaan tot een eind is gebracht, het is in de kern ontkracht. De dood door de zonde heeft zijn greep op de schepping verloren; dat dat een doem zou zijn die voor allen onontkoombaar geldt is óngeldig geworden. Doordat er namelijk één mens niet noodgedwongen maar vrijwillig de dood is doorgegaan zónder aan die wetmatigheid van de zonde, de doem van de slechtheid van de mens, te voldoen. Hij is onze dood gestorven maar Hij was -anders dan wij allen- zónder zonde. We hebben het daar op Pasen uitgebreid over gehad, hoe dat werkt.
En “levend gemaakt in de geest” wil dan vervolgens zeggen: in Hem is een nieuw begin gemaakt; in de Geest die over de wateren zweeft, de scheppende Geest, -een nieuw begin waar niets of niemand meer tussen kan komen. Een nieuw begin dat door niets en niemand meer zal worden verijdeld.
De Geest des Heren heeft een nieuwe begin gemaakt en al wat bloeit en leeft zijn adem uitgezaaid. Dat is Pinksteren en daarheen zijn we onderweg.
Nog even verder met Petrus: dat dodenrijk, de hel, waarin Jezus is afgedaald: daar is hij heengegaan als een verkondiger, een soort heraut, en heeft een boodschap verkondigd aan de zielen in die kerker, die toen ongehoorzaam zijn geweest, -toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach. Hoort u wat Petrus eigenlijk zegt: de hel is de plaats van de mensen -zoals in de dagen van Noach- mensen in hun ongehoorzaamheid, terwijl Noach de ark bouwde. De slachtoffers van de zondvloed, de catastrofe uit Genesis.
Van die catastrofe en dat is heel belangrijk om te onthouden, moet je zeggen dat die nooit onze bestemming is geweest en ook nooit zal zijn. De catastrofe wordt namelijk alleen maar opgeroepen door het kwaadwillige gelóóf in die catastrofe. Niet voor niets wordt het Noachitische geslacht door de profetie van Genesis getypeerd als: het geslacht van het geweld. En dat moeten we herkennen vandaag de dag. Gedachtenspinsel’s van geweld zijn catastrofale spinsels. Daarom is het rijk van een Noachitisch geslacht het dodenrijk.
Dat geslacht schrijft zichzelf namelijk af. Geweld van geweldenaars staat van het begin af in het teken van de suïcide. Geweldenaars zijn van meet af depressief, en somber, en zwartgallig.
Maar het bijzondere is: hoezeer de mensheid zichzelf ook verdoemt en afschrijft: God schrijft hen niet af. Dat is een wónder! Dat is genade! Dát!
Hij heeft zijn zoon doen afdalen in dat rijk, en die Zoon heeft hun in de oren getoeterd dat de catastrofe hun bestemming niet is. Hij heeft een algehele amnestie uit die kerker verkondigd.
Dus Genesis laat hetzelfde horen wat het evangelie laat horen: God roept op om je stem te verheffen tégen het catastrofale denken. De verteller van Genesis vertelt dat op zijn manier, terwijl de ark werd gebouwd waarin weinige, dat is acht, zielen dóór het water worden gered. Die acht zijn: Noach en zijn vrouw, hun drie zonen, en de drie vrouwen van hun zonen. En alle dieren, om een nieuw begin te kunnen maken. Het getal acht werd daardoor symbolisch voor de opstanding en voor de doop en voor de nieuwe schepping. Door het water zijn ze gered. Je zou ook kunnen lezen: door het water heen, dwars door de dood heen. Maar misschien is het toch beter om te lezen: door het water; het water, dat anderen verzwolg, heeft hen gered. Ik zeg dat omdat Petrus juist het water noemt dat in de doop ons redt. “Het tegenbeeld, de doop, redt ook u.” Schrijft hij.
Noach en de zijnen werden gered door het water, ook wij worden gered door het water. Redden waarvan? Van de catastrofe, en dús ook van het hardnekkige gelóóf in de catastrofe. Redden waartoe? Om Gods begin serieus te nemen. Wat Gods hand is begonnen laat hij niet vallen, ook al laten de mensen zichzelf wel vallen.
Bij het opsnuiven van de reuk van het offer van Noach zei God: ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken omwille van de mens. Dan moet het volk van God dat ook niet doen. Want veel geloof heeft dat in zich: oordelen en veroordelen…
En als je daar eenmaal aan begint dan wordt dat al snel een reden om de hele mensheid af te schrijven. Het is allemaal heel hachelijk hoor want Genesis laat merken dat het God berouwde dat hij de mens had gemaakt; maar dat moet ons brengen op de beslissende gedachte dat onze hekel aan de mensheid niet kan tippen aan de hekel die God had. Voelt u wel? De zondvloed is Gods woede! Gods afschuw, Gods weerzin, walging zelfs. God vindt het geweld dat mensen bedrijven walgelijk!
En toch, lieve mensen is er niets is zo on-messiaans, on-christelijk dus, als de terechte walging van God om te dichten tot een argument om de schepping te laten vallen.
Als we dat zouden doen dan zouden we de Messias beledigen, die volgens Petrus nu juist in het dodenrijk de algehele amnestie heeft verkondigd. De bevrijding uit dat gevangen denken. Die neiging alles in een catastrofe te laten eindigen.
U hoort mij zeggen: algehele amnestie. Gaat er dan niemand verloren? Wij moeten maar niet al teveel op verdoemenissen rekenen; ik bedoel: wat voor belang hebben we erbij om dat te doen? Misschien kunnen we dan beter ervan uitgaan dat áls er verlorenen zijn, we die toch vooral moeten zoeken onder de uitverkorenen, die geroepenen, die zich ontslagen achten van een roeping, die die amnestie geweld aandoen, en die de voorbeden voor de mensen op aarde hebben opgegeven; die dus hun doop verzáken.
Want, en daar moeten we het nu over hebben: de doop is volgens Petrus niet: aflegging van vuil van vlees. Hier raken de vertalingen het spoor bijster. Er wordt meestal vertaald: de doop is niet een aflegging van vuil van het lichaam. Ja, maar dat is vreemd. Petrus heeft toch zeker niet één lezer in gedachten gehad die zo naïef zou zijn om te menen: dat de doop bedoeld zou zijn om het vuil van je lijf te wassen, zoals je onder de douche doet, of in bad. Met Fa.
Er staat in het grieks niet het woord soma, lichaam, maar sarks, vlees. Niet vuil van het lichaam, maar vuil van vlees. En vlees, sarx, dat is: het zondige bestaan waarin wij verkeren, en waaraan wij schatplichtig zijn.
Een gedoopte wordt dus niet losgemaakt uit het bestaan, dat is het niet. Dat is wat Petrus zegt. Dát kan de bedoeling niet zijn.
Daarom is de titel van ons project zo intrigerend: Kom aan Boord. Ja, maar ben je dan lós van de wereld of er juist middenin en eraan vást?
De gedoopte wast niet zijn lijf schoon. Hij maakt vuile handen. De gedoopte kan zich niet boven sarks, vlees, het onvolkomene van deze wereld, verheffen. Hij heeft namelijk dezelfde Messias als zijn tijdgenoten. Wij in de Arke hebben dezelfde messias, dezelfde Christus, als alle mensen overal op deze wereld. Het licht van Pasen beschijnt alle mensen op gelijke wijze. Weet u nog?
Wij doen dus volop mee aan dat bestaan. De doop ontslaat ons niet van het bestaan in het vlees, ook al vervult al dat geweld op deze wereld ons met afschuw. Mij wel tenminste. De doop verplicht ons tot rekenschap van de hoop die in ons is zo schrijft Petrus in een gedeelte dat hieraan vooraf gaat en dat in week 6, de zondag na hemelvaart, in ons project terug zal komen.
De doop verplicht ons om rekenschap af te leggen van de hoop die in ons is te midden van een gewelddadige en moedeloze en depressieve wereld.
De doop staat ons niet toe om ooit een punt in de historie aan te wijzen als: een “point of no return”: waarvan we zeggen: “en nu gaan wij ten onder”. Nu is het voorgoed afgelopen. Einde oefening.
Iemand die Jezus volgt kan niet opgeven en zeggen: nu is het zo erg, nu komt het nooit meer goed.
Jezus is naar de hel afgedaald dát is wat je zou kunnen zeggen: het “point of no return! Dát is het alles-beslissende. Door zijn verzoenend sterven is hij een nieuw begin. Een voorgoed begonnen nieuw begin. En is de verlossing van allen onze enige bestemming, wat mensen ook bedenken.
Dat is de missie van Jezus: dat mensen ándere dingen gaan bedenken dan ze van nature, en religieus van aard, dénken. Of menen. Of overtuigd zijn van. En daarin wil ik Hem volgen. En wil ik u uitnodigen mij te helpen. Door hetzelfde te doen.
Zijn afdaling in de hel is geen gebaar, maar een daad!
En de doop, tot slot, waar Petrus het over heeft, als tegenbeeld van de wereld van Noach, -de doop is een vraag van een goed geweten tot God. Ja, ik zie wel vertalingen die vertalen: “om”, -de vraag óm een goed geweten. Maar bedoeld is: de vraag ván een goed geweten; je gaat namelijk volgens de bijbel met een goed geweten tot de doop.
De doop is de vraag van een goed geweten tot God. Maar wat is de vraag? Dat is vooral een vraag naar informatie aan God. Het goede geweten vraagt: wat staat mij te doen hier en nu? Waarin heilig ik de Messias? Hoe doe ik recht aan de door Hem verkondigde amnestie? Dat goede geweten vraagt: hoe staat het met de verlossing die wij verwachten boven alle boosheid uit? De verlossing van God boven de boosheid van de mensen uit… En dan wordt dat vragen al gauw een stormachtig gebed tot de hemel: dat de schepping eindelijk schepping zal worden, dat, als de catastrofe niet het laatste woord heeft, het ook niet het voorlaatste woord zal hebben; dat er een tijd zal zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten, dat koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht niet zullen ophouden.
De doop maakt ons dapper tegenover God, en geeft ons recht van spreken. In de doop van enkelen laat God de velen niet vallen.
Dat God begrijpelijk walgt van de mensengeschiedenis, méér dan wij zelf doen… En tegelijkertijd geduld heeft met de mensen en hen wil bevrijden uit de greep van de dood méér dan wij zelf voor waar houden…
Lieve mensen, dat is de crux van de bijbelse boodschap. Het is altijd méér! God walgt méér dan wij én is tegelijk genadiger, méér dan wij.
Dát, lieve mensen is het teken van de boog in de wolken.
Nadat de Messias is neergedaald ter helle is hij opgestegen naar de hemel. Aan de rechterhand van God, terwijl engelen en machten en krachten aan Hem ondergeschikt zijn. De Messias is aan de rechterhand van God terechtgekomen. Vanuit de diepste diepte. En wij weten: “nu komt alles terecht”. Jezus is namelijk onderweg niets kwijtgeraakt. Hij is niemand kwijtgeraakt.
Dat is sjalom!
Amen