Pasen 2018

Johannes 20: 1 – 10
En op de eerste dag der week ging Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, naar het graf en zij zag de steen van het graf weggenomen. IJlings kwam zij dan bij Simon Petrus en bij de andere discipel, dien Jezus liefhad, en zeide tot hen: Zij hebben de Here weggenomen uit het graf en wij weten niet, waar zij Hem hebben neergelegd.
Petrus dan ging op weg en ook de andere discipel en zij begaven zich naar het graf; en die twee liepen samen snel voort; en de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam het eerst aan het graf, en zich vooroverbuigende, zag hij de linnen windsels liggen; hij ging echter niet naar binnen. Simon Petrus dan kwam ook, hem volgende, en hij ging het graf binnen en zag de windsels liggen, maar de zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de windsels liggen, doch opgerold, terzijde op een andere plaats. Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf gekomen was, naar binnen, en hij zag het en geloofde; want zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan. De discipelen dan gingen weder naar huis.

Marcus 16: 1 – 8
En toen de sabbat voorbij was, kochten Maria van Magdala en Maria, (de moeder) van Jakobus, en Salome specerijen om Hem te gaan zalven. En zeer vroeg op de eerste dag der week gingen zij naar het graf, toen de zon opging. En zij zeiden tot elkander: Wie zal ons de steen afwentelen van de ingang van het graf? En toen zij opzagen, aanschouwden zij, dat de steen afgewenteld was; want hij was zeer groot. En toen zij in het graf gegaan waren, zagen zij een jongeling zitten aan de rechterzijde, bekleed met een wit gewaad, en ontsteltenis beving haar. Hij zeide tot haar: Weest niet ontsteld. Jezus zoekt gij, de Nazarener, de gekruisigde. Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden. Maar gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. En zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden haar bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.

Een hollander reist door België en komt daar langs een boerderij. In het weiland staat een bord met daarop: Koe te koop, 50.000 euro. De man zoekt de boer op en zegt: “Die raak je nooit kwijt voor zo’n schat aan geld”. Waarop de boer zegt: “Allee, ik dacht het toch wel”. Een jaar later is de Hollander weer in België en zoekt de boer op om te kijken hoe het met de verkoop van de koe is gegaan. Het bord is weg. “Heb je de koe toch weten te verkopen?”, vraagt hij de boer? “Jazeker”, zegt die. “Ik kwam een dommen hollander tegen die bereid was de koe te ruilen tegen twee kippen van 25.000 euro per stuk”.

Sinds het jaar 800 worden er met Pasen moppen verteld aan het begin van de paaspreek. Vandaar. Waarna de preek gaat over de Paasboodschap: Hij leeft! Twee woordjes maar. Maar ja, dan begint het pas… Wie van u gelooft dat het graf op paasmorgen leeg was? Wie van u gelooft dat niet? Mij is weleens door een lieve schat van een ouderling gevraagd: “dominee, omdat de ene helft van de gemeente gelooft dat het graf leeg was en de andere helft dat niet geloven kan, kunt u dan niet het ene jaar preken dat het graf leeg was en het andere jaar dat dat echt ondenkbaar is?”

Trouwens over een schat gesproken, laten we aan de slag gaan. Er is een vrek, die een schat in zijn tuin heeft begraven, onder een grote boom. Hij is toonbeeld van wat een vrek doorgaans is: heeft nauwelijks relaties, leeft in afzondering, kan zich met moeite verzorgen, alle familierelaties zijn kapotgegaan, maar is o zo blij met zijn schat. Elke zondag gaat hij zijn tuin in en graaft de schat op. Neemt de gouden munten één voor één ter hand en na er een tijdje naar gekeken te hebben legt hij ze weer terug in de kist en begraaft de schat. Onder de boom. Elke week opnieuw. Jaar in jaar uit. Op een dag hebben dieven echter door dat daar een schat verborgen is en klimmen over de schutting heen de tuin in. En roven het goud. De vrek is de volgende zondag ten einde raad. Ontdaan staart hij naar de lege kist. En trekt zich de grijze haren uit zijn kop. Dan komt de buurman kijken waarom de vrek zo uit zijn doen is. “Gebruíkte u dat geld weleens?” Vraagt de buurman. “Nee, nee, zegt de vrek. Ik keek ernaar en telde het, elke week”. “Was u dan van plan dat geld ooit te gáán gebruiken?” “Ik moet er niet aan dénken”, zegt de vrek. “Dus u kijkt er elke dag naar, en dat is het dan helemaal?” “Ja.” Luidt het droeve antwoord. Waarop de buurman een paar handen vol kiezelstenen neemt en die met rammelend geraas in de lege kist stort. “Tel die dan maar, die doen u net zo goed. Het maakt namelijk niet uit of u elke week een hoeveelheid goud opgraaft of een hoop stenen.”

Tja. Wat verliest de vrek nu, nu hij zijn schat is kwijtgeraakt? Hij is duidelijk ontdaan. Hij verloor de schat, maar welbeschouwd is hij daar niet ontdaan over. Hij gebruikte de schat immers nooit. Besteedde nooit enig geld. Nee, die schat had een functie. De schat veranderde niets aan het leven van de man en precies dát was de functie van de schat. Dat alles bleef zoals het was. Een soort van heilig voorwerp dat alle aandacht opeist en niets bewerkt. Niets doet. Alle beweging en elk opstaan tegenhoudt.

Drank kan ook zoiets doen. Drank is niet een probleem, het is eerder een oplossing. Een man zit in het café en bij toeval zit zijn huisarts aan een tafeltje ernaast. “Hoe gaat het?” vraagt hij aan de man. “Wablief?” “Hoe het met u gaat?” “Wat zegt u?” “U drinkt teveel, daarom hoort u slecht” gilt de huisarts in het oor van de man. Een paar weken later komen ze elkaar weer tegen. “Goedendag”, zegt de huisarts. “Ook goedendag”, antwoordt de man direct. “U kunt mij goed horen, u bent zeker gestopt met drinken.” “Jazeker” zegt de man. “Ik drink niet meer”. Weer een paar weken later… “Hoe gaat het nu met u, nog steeds van de drank af?” “Wablief?” “Of u nog steeds niet drinkt?” “Wat zegt u?” “U drinkt weer, ik hoor het.” “Ja weet u dokter, toen ik dronk hoorde ik niks. Toen ben ik gestopt met drinken en kon ik weer horen. Maar wat ik hoorde was eerlijk gezegd vele malen erger dan de whisky.”

Drank is niet een probleem. Het is de oplossing van een probleem. Marx noemde zoiets een fetish. Een -meestal- gewoon voorwerp, een godenbeeld, een amulet, een schat, krijgt een soort bovennatuurlijke kracht die jou ervan afhoudt het heft in handen te nemen en je leven te veranderen. Sterker, de schat verhinderde de man om nog naar iets anders te kijken dan naar die goudstukken. En daarbij te mijmeren over wat hij er allemaal mee zou kúnnen doen zonder dat ooit in werkelijkheid te zúllen doen. De schat verhinderde de vrek om te kijken naar zijn gebrekkige relaties, zijn slechte eten en het vervuilde huis, zijn verloren contacten met familie en zijn slechte gezondheid.

Religie kan ook zo’n fetish zijn. We bewaren het heilige angstvallig zonder er ooit iets mee te willen doen. Ook christelijke religie of christelijke liturgie kan zoiets zijn. En dan verhindert het ons om te kijken naar ons leven. Omdat we bang zijn voor wat we dan te zien zouden kunnen krijgen.

Vandaag is het Pasen. Het feest van de opstanding. Nu zijn er over de opstanding verschillende getuigenissen en het is wel belangrijk om die in de tijd te plaatsen en dan de vraag te stellen: waarom schrijven de evangelisten wat ze schrijven? Wat wilden de vroege gemeenten vanuit Messias tegenover de wereld duidelijk maken?

De eerste die iets opschrijft over de opstanding is de apostel Paulus. In zijn brief aan de Korinthiers, 1 Korinthe 14, schrijft hij als eerste Nieuwtestamentische schrijver over de opgestane Heer. Over Christus schrijft hij, ik lees het u voor: …dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben. En zijn genade (dat is hoe Paulus de verschijning van de opgestane noemt), is bij mij niet zonder uitwerking gebleven.

Niet zonder uitwerking gebleven, dat zijn de woorden waar ik op wil wijzen.

De verschijning van de opgestane Heer, de levende Heer, heeft het leven van Paulus veránderd. Opstanding is dus om te beginnen: levens-veranderend. En als het dat niet is, dan is het niks. Graven we het elke zondag op…

En, zo kunnen we daarnaast ook nog vragen: hóe is de Heer aan Paulus verschenen? Lichamelijk? Neen! Paulus schrijft over de opstanding als over het horen van een stém, een stem waardoor zijn leven op de kop komt te staan en alles anders wordt. Jezus staat als het ware in Paulus op! Hoort u dat wel? Het is dus niet een gebeuren daar ergens bij een open graf, al of niet echt gebeurd. Daar kunnen wij enorm ruzie over maken. Was het graf nu leeg of niet? Beide standpunten worden verdedigd en over beide standpunten worden dikke boeken geschreven. In elk geval moeten we vaststellen dat áls er iets echt is gebeurd, wat we gewoon duidelijk met de stukken kunnen aantonen, dan is het dat de opstanding bij Paulus, de vroegste schrijver in de christelijke traditie, -dat de opstanding bij Paulus iets is dat zich ín Paulus voltrekt.

De evangeliën zijn later geschreven en zijn ontstaan op grond van de prediking van Paulus, die predikte in al die gemeenten dat -doordat de Heer was opgestaan in zijn leven- zijn hele leven totaal was veranderd. Ik leef niet meer zelf, maar Jezus leeft. In mij. Zo zegt Paulus het.

Goed, een jaar of vijftien later dan Paulus vinden we het evangelie van Markus. En het slot van dat evangelie hebben we zojuist gelezen. Markus is het oudste evangelie, het eerste wat door de christelijke gemeente is gecomponeerd. Is geschreven vlak vóór de oorlog, die in 66 uitbrak. De zelotische opstand. Een oorlog die vier jaar heeft geduurd, tot 70: de verwoesting van Jeruzalem. Markus schrijft dus in de aanloop naar die oorlog. Wat wilde de gemeente in die periode uitdragen, verkondigen?

Maria van Magdala en de andere Maria gaan het graf binnen, vrouwen zijn dus de eerste getuigen. En dan zien ze daar een jongetje… Heel eigenaardig. Geen engel, maar een jongetje. En dat kind zegt tegen de beide Maria’s: “Hij is opgewekt, Hij is hier niet; zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden. Maar gaat heen, zegt zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft”. En dan gaat de tekst zo verder: zij gingen naar buiten en vluchtten van het graf, want siddering en ontzetting hadden hen bevangen. En zij zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd.

Hier stopt het oudste evangelie. Met de woorden: zij waren bevreesd. Later vond men dat zo’n gek slot dat men er zelf een einde aan geschreven heeft, om Markus een mooier slot te bezorgen. Maar dat is uiteraard corrupte tekst en die staat in uw bijbel als het goed is tussen rechte haken of komt er niet eens in voor. Bij Marcus verschijnt de opgestane dus niet. Dat zult u niet beseffen misschien, omdat in de paastijd meestal het evangelie van Johannes wordt gelezen. Daar duurt Pasen bladzijden lang. Bij Marcus ben je in een paar minuten klaar en dan kun je er niet een hele stille week mee vullen. Daarom kiezen de meeste gemeenten om Johannes te lezen en niet Marcus.

Bovendien wordt het beschouwd als een heel mager paasverhaal. Waar Christus niet verschijnt, er dus feitelijk niet is, als opgestane. En waarbij het laatste woord luidt: zij waren bevreesd. Overigens wilden de mensen die het evangelie van Marcus hebben geschreven, dat de lezer de woorden van het jongetje op een bepaalde manier zouden volgen: Ga naar Galilea, daar zult gij hem zien. De bedoeling is dan dat je het boekje terugbladert naar het begin om daar, al lezend, -Marcus heeft geen kerstverhaal namelijk- om daar Jezus te zien. In Galilea inderdaad. En dan het hele verhaal van Jezus en van zijn lijden, méé te maken.

Waarom hadden de eerste christenen op dat moment genoeg aan dit verhaal? En waarom eindigt het met angst? Wilden zij soms mensen bang maken? Worden wij bang gemaakt door de evangelist? Nee, hij máákt ons niet bang, de hele bijbel maakt ons niet bang, de bijbel wéét namelijk dat we dat al lang zíjn! Doodsbang. En dat alleen zij die menen flink te zijn en erboven te staan, dit slot van Marcus raar vinden en niet herkennen.

Maar mensen die angst ervaren, angst voor het leven zoals het werkelijk is, en waarin Christus blijkbaar móet lijden en sterven, -die mensen vinden dit slot helemaal niet raar. Integendeel. Als zo onze wereld is, dat de rechtvaardige lijden móet, dan… dan zijn we reddeloos verloren!
De Bijbel kent deze angst waaraan we lijden. En het wordt de hoogste tijd dat we ophouden die angst en onzekerheid en twijfel eronder te houden door ons te benevelen, of door al te vrolijke en opgewekte kerkdiensten te houden, waarin voor angst en onzekerheid geen plaats zou zijn.

Helaas is het ‘leven uit de Bijbel’ voor velen van ons tot iets geworden als: het bij ons hebben van een goedkope, ieder ogenblik toegankelijke, huisapotheek met verdovende middeltjes tegen de kiespijn van het dagelijkse leven. Dat is een enorm omlaaghalen van de Bijbel. Want die bevat pittige hartversterkingen en zware tegengiften, maar geen lapmiddeltjes voor voorbijgaande kwaaltjes, voor wat Luther ‘poppenzonden’, zou noemen. DE Bijbel is bestemd voor mensen, die lijden aan wat Kierkegaard de ‘krankheid-ten-dode’ noemde, voor de zieken en vergiftigden door het moderne leven, voor de mensen die niet weten waar ze het zoeken moeten, en niet voor die geestelijk-gezonden die met een bijbels aspirientje weer tiptop in orde zijn!

De evangelist weet van onze doodsangst. En als we tot onze schrik zien, doordat het kruis dat láát zien, dat de rechtvaardige lijden móet, schiet die angst tot in onze botten. En dat is nodig. Wij mensen hebben het kruis nodig, God niet hoor. Die heeft niets nodig. Het kruis is dan ook niet de intens wrede straf die de Vader de Zoon aandoet. Je moet eens lezen wat daarover door kerkelijke organen geschreven is. Dan lopen je de rillingen over de rug, zo wreed. Een bloeddorstige God.

Het is veel meer de schrik, de ontzetting, vanwege dat wat plotseling tot ons door begint te dringen: Onze wereld, en wijzelf óp die wereld, maken van God doorgaans een wrede god, die bloed wil zien. Dat doen we zelf! Terwijl het bloed van Jezus -omgekeerd- laat zien dat God van meet af aan, als Schepper, als Bevrijder, als Verlosser Israëls, uit is op liefde en heelheid. Maar dat de Messias van Israël stuit op een wrede wereld, vol fetishen, die bloed wil zien…

Vandaag is het Pasen. En vieren we de opstanding uit de dood. Dat is niet de dood die God aan Jezus aandoet maar dat is de dood waarvan we blijken te menen dat we die elkaar aan kunnen en mogen doen en daar gode een dienst mee bewijzen.

Vandaag is het Pasen. Móest de Christus dit niet lijden? Tot onze schrik? Onze ontzetting? Plotseling zien we hoe het werkelijk zit. Wordt het kruis een onthulling van wat er gáánde is. De rechtvaardige móet lijden. Wel allemensen nogantoe! Om bij ons te kunnen komen en te kunnen blijven. Als slaaf, als arme.

De onthulling raakt onze angst. We worden veroordeeld door ons eigen geweld. Het lijden en sterven van Christus prikt onze angst aan. Net als bij de vrouwen in het graf. De bijbel wil ons met Pasen niet bang máken maar de bijbel weet dat we dat al lang zíjn. Tenzij…

En nu komen we bij het geheim van Pasen, tenzij in deze veroordeling, want dat is het wat wij elkaar en daarmee de Messias aandoen, -in deze veroordeling God zo bij ons is gekomen, en wil blijven, dat we, verzoend zijnde, want dat is het wanneer God dwars door alles heen bij ons wil zijn, dan ben je verzoend, -dat we, verzoend zijnde, mogen hópen op: bevrijding.

Dat we, zoals de catechismus het zegt “zijn zalving deelachtig” zijn geworden. We raken er dus in betrokken, in het lijden van de rechtvaardige. Dat is niet iets tussen vader en zoon, dat is iets tussen Messias en ons.

Nu maken we een sprong en gaan we naar dat wat de gemeente schrijft ruim vijftig jaar later. Het evangelie van Johannes is namelijk van ver ná de oorlog. En moeten we situeren aan het einde van de eerste of het begin van de tweede eeuw. Je kunt merken dat er nieuwe vragen zijn gerezen, problemen opgeworpen, die door de gemeente moeten worden beantwoord. Bijvoorbeeld die kwestie van de vrouwen. Blijkbaar lukte het maar moeilijk het oorspronkelijke verhaal aan de man te brengen. Dus Johannes corrigeert dat en laat de mannen het eerst het graf binnen rennen. En die zien allemaal details, zweetdoeken hier, lendedoeken daar, netjes opgevouwen. En hier stopt het evangelie van Johannes niet. Er volgen nog bladzijden lang, veertig dagen lang, verschijningen van Jezus. Jezus die door dichte deuren gaat en visjes bakt aan het strand. Die er dan wel is en dan plotseling weer niet.

Wat is dat voor einde? Heeft Jezus daar wat lopen rond-spoken? Nee, gemeente! Er is iets heel belangrijks dat Johannes duidelijk wil maken. Jezus laat telkens zien dat hij als Messias het lijden en sterven níet achter de rug gelaten heeft. Dat dat allemaal er wel was, maar nu voorgoed voorbij en achter ons gelaten kan worden zoals je in de lente de herfst en de winter al snel vergeet. Dat werd blijkbaar gedacht en dat wil het evangelie rechtzetten. Het is namelijk niet zo, dat daar met geen woord meer over gesproken wordt; integendeel komt nu pas dat lijden en sterven op de enige goede manier ter sprake: als Gods gemeenschap met ons zondaren, als de verzoenende plaatsbekleding. Jezus Christus die in onze plaats is gaan staan.

Juist in Zijn opstanding verschijnt Jezus Christus (en daar wordt door ons vaak niet op gelet) aan Zijn discipelen als de Gekruisigde, die hen steeds op de tekenen van zijn kruisiging wijst en hun uitlegt, dat Hij al deze dingen móest lijden, en zó d.w.z. juist lijdend en stervend tot Zijn heerlijkheid ingaan!

Dat is dan ook de oorzaak van de verbazing en ontreddering bij de discipelen, waarbij zij hun eigen ogen niet geloven: dezelfde Jezus de Gekruisigde lééft in eeuwigheid!

Hij lééft, maar meer nog: Híj leeft!!!

Hij heeft Zijn kruisdood en begrafenis niet als een vuil kleed achter zich geworpen. Hij heeft zich niet losgemaakt van zijn arme vernederde aardse lichaam. Hij verkeert juist als de lijdende rechtvaardige in hun midden veertig dagen lang .

Hij leeft. De gekrúisigde leeft. Dat is de Johanneïsche Paasboodschap.

Het is niet andersom. Het is niet zo dat de eeuwige een korte tijd op aarde was, daar geleden heeft, maar nu weer onaangedaan de eeuwige is die hij altijd was. Nee het is de lijdende rechtvaardige die eeuwig lééft. Als lijdende knecht. Zodat in de openbaring van Johannes wordt gezegd: En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden van de oudsten een lam staan, als geslacht. U moet eens tot u laten doordringen hoe bijzonder dat is, dat dat zó wordt gezien. Ik zag het lam, aan het hoofd, vooraan, en ik zag dat lam als geslacht.

De opstanding openbaart niet iets ánders dan de kruisiging. De opstanding is: openbaring van wat er met de kruisiging werkelijk aan de orde is. Dat het God zelf is, die moedwillig de weg van het lijden is gegaan om bij mensen te zijn, en hun leven te delen. Waardoor hun leven niet meer hetzelfde blijft. Kan blijven.

Lieve mensen, het is de kunst, en de opdracht, dat vooral, om met de Paasboodschap iets anders te doen dan de vrek met zijn schat.

Híj leeft! Pasen is de boodschap van de levensveranderende opstanding, in jou en mij.

Verzoening is een proces, een weg, waarop we mogen hopen op behoud, of verlossing, of beter: bevrijding. Het is een leven waarbij de Messias zo dichtbij mensen is gekomen en -door dik en dun- is gebléven, dat wij mensen niet meer zelf lijken te leven maar Hij in ons leeft!

Als vriend. Een spoor van licht.

Zijn licht is in ons bloed.

Wij hopen hem tegemoet.

Zolang we adem halen.

Amen