Afgelopen zondag was het in veel kerken de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Het nieuwe kerkelijke jaar begint aanstaande zondag met de eerste zondag van Advent. U zult misschien denken dat dat een beetje onzin is omdat het jaar eindigt op 31 december en het nieuwe begint op 1 januari. Maar dat is maar fictie. Ik kom aan het eind van 2010 nog wel terug op dat bedrog bij de jaarwisseling.
Tijdens de laatste zondag van het kerkelijk jaar worden in kerken de overledenen herdacht, die in het afgelopen jaar zijn gestorven. De naam van de gestorvene wordt genoemd; er wordt een kaarsje aangestoken; en hier en daar een traantje weggepinkt: verdriet om iemand die je hebt verloren.
Wanneer je ouder wordt -en ik denk jaar in jaar uit dat dat nog steeds niet voor mij geldt: dat ouder worden- ga je ook steeds meer beseffen dat je zelf dood zult gaan.
Wij allemaal; óók jij. Wat een droefenis, nietwaar? We proberen de schijn nog een beetje op te houden door er tegen elkaar wat over te liegen: “We zijn sterfelijke mensen”, zeggen we dan. Maar dat is niet waar. Sterfelijk betekent namelijk dat je zou kúnnen sterven maar dat dat niet beslist noodzakelijk is. We zijn echter niet sterfelijk. Laten we het maar ronduit zeggen: we zijn stervend.
Wat betekent dat? Allereerst is het dé voorwaarde voor het bestaan van de liefde. Als we niet zouden sterven en eeuwig zouden leven dan zouden we niet kunnen liefhebben. Dan zou namelijk elke keus die we maken eindeloos kunnen worden uitgesteld. “Ach, dat kan altijd nog…” Er was niets meer waarvan we zouden beseffen: “nu of nooit”. En de mooiste en meest waardevolle dingen en zeker vriendschap, trouw en liefde, zijn in ons leven gebaseerd op dat besef: it’s “now or never”.
Ooit hoorde ik een joodse rabbijn hierover spreken en dat sprak mij enorm aan. Hij zei: “Er waren dagen die er waren terwijl jij er nog niet was: je was nog niet geboren. En er zullen dagen komen dat jij er niet meer bent. Dat noemen we eeuwigheid. De dagen die er waren voordat je geboren werd en de dagen die er zijn zullen nadat jij gestorven bent. En dat is goed. Want God is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Maar de dagen nadat je geboren werd en totdat je sterft zijn niet van God, die dagen zijn van jou. Daarin ben jij verantwoordelijk. Niet voor Het Leven, of voor de Zin van het Bestaan, want dat bestaat niet, maar wel voor de zin die in jouw eigen leven verborgen zit”.
Probeer die te ontdekken, dus. Want in de dagen dat je er bent komt het erop aan: wat je doet, hoe je kiest, welk antwoord je geeft op de vragen die jouw leven aan jou stelt. Jij bent zelf de enige namelijk die op die vragen een antwoord geven kan. Je hebt niets aan de antwoorden van een ander. Ook niet uit de mond van een dominee, priester, kardinaal, of zelfs paus.
Maar hoe je ook je leven vorm geeft, je hoeft nooit angst te hebben voor de eeuwigheid. Waarom niet?
Dat legde de rabbijn als volgt uit en ik geef het graag aan u door. Heel graag zelfs, omdat het mij diep raakte: “Geen van allen hebben wij nare herinneringen aan de dagen die er waren en wij waren er nog niet. Dat was goed. Dat was op één of andere manier van God. Dus geen akelige of nare herinneringen. Wel, om precies dezelfde reden hoeft niemand angstige vermoedens te hebben over die andere dagen, de dagen die er zullen zijn terwijl jij er niet meer bent.”
De dagen dat je er bent. Die tellen. In de zin van: ze mogen er zijn, hopelijk. En laten we ons inzetten voor elkaars geluk. Ook als dat vermoeiend is.
Ik zou het geweldig vinden als de kerk daar nou eens aan mee zou willen doen. En dat niet negeren of -in het ergste geval -frustreren. Maar goed, ook zonder meewerkende kerk zijn er hopelijk genoeg mensen die bij de dag durven leven. En die zich meer inzetten voor de zin van hun levensdagen dan voor zoiets als: de eeuwigheid.
Liever doodmoe dan levensmoe tenslotte.